
Tot stof zult gij wederkeren.
Mijn ouders komen op bezoek, binnen een uur zijn ze hier. De stofzuiger en allesreiniger staan al klaar. Ongebruikt.
Ik lig in bed, al dagen. Nog drie minuten neem ik me voor. Maar ik blijf hangen bij het plafond van mijn slaapkamer. Het is gebroken wit. Gebroken door het opeengestapelde stof. Verwaarloosd door mijn aversie voor schoonmaken of misschien komen mijn ouders te weinig op bezoek. Ooit was het echt wit zoals verse melk of verse sneeuw, wit zoals een gebleekt vel kopieerpapier.
Onbeschreven.
Ik voel met mijn plafond.
Ook ik ben recent aan de kant geschoven, genegeerd door vele werkgevers, de liefde en zelfs mijn kat ligt liever op de radiator dan op mijn schoot. En nu heb ik me al dagen niet gewassen.
Stof moet zich ergens vergaren, denk ik. Stof verdwijnt niet zomaar in plumeaus en stofdoeken. Het landt ergens. Altijd.
Waar iemand het van zich afklopt, zal het dwarrelen over een ander.
Stoffige mensen dragen de wereld met zich mee.